Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
driehoek
triangle
driehonderd
three hundred (300)
driehonderdachtentachtig
three hundred and eighty-eight (388)
driehonderddrie
three hundred and three (303)
driehonderddrieëndertig
three hundred and thirty-three (333)
driehonderddrieënveertig
343 (three hundred and forty-three)
driehonderdeenenzeventig
three hundred and seventy-one (371 )
driehonderdtwintig
three hundred and twenty (320)
driehonderdvierenveertig
three hundred and forty-four (344 )
driehonderdvierenvijftig
three hundred and fifty-four (354 )
driehonderdzevenendertig
three hundred and thirty-seven (337)
driemaal
three times
Dries
Dries (boy’s name)
Dries Buytaert is voor velen een onbekende, maar wie het internet gebruikt, komt elke dag in aanraking met zijn werk.
Dries Buytaert is unknown to many, but whoever uses the Internet, comes into contact every day with his work.
drijft
drives
drijfveer
driving force
drijfveer
motive
drijven
to drive
drijvende
floating
dring
urge
dringen
to insist
dringend
urgently
dringt
urges
dringt aan
urges
drink
drink (1st person singular)
Drink iets en je zal je beter voelen.
Have a drink, and you’ll feel better.
Drink iets met me Tom.
Have a drink with me, Tom.
drinken
drink (plural)
drinken
drinks (noun)
drinken
to drink
Drinken in het park is illegaal.
Drinking in the park is illegal.
Drinken zij nooit alcohol?
Do they never drink alcohol?
drinkt
drink (2nd and 3rd person singular)
drinkwater
drinking water
droefenis
sadness
droeg
carried