Dutch-English Dictionary - A

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2238) I (1322) J (284) K (770) L (465) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1085) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)

Dutch	English	Learn
aanvullen	to complement; to supplement	Learn
aanvulling	complement	Learn
aanwakkeren	to stoke up	Learn
aanwerven	to recruit	Learn
aanwervingen	recruitments	Learn
aanwezig	present (adjective)	Learn
aanwezigheid	presence	Learn
aanwijzend	demonstrative	Learn
aanwijzend voornaamwoord	demonstrative pronoun	Learn
aanwijzing	indication	Learn
aanwijzingen	instructions	Learn
aanwinsten	acquisitions	Learn
aanzag	mistook	Learn
aanzegging	notification	Learn
aanzetten	to sit on	Learn
aanzien	considered	Learn
aanzien	respect	Learn
aanzienlijk	considerable	Learn
aanzienlijke	considerable (long form)	Learn
aanzienlijkste	most distinguished	Learn
aap	monkey	Learn
aard	nature	Learn
aardappel	potato	Learn
aardappelboer	potato farmer	Learn
aardappels	potatoes	Learn
aardbei	strawberry	Learn
aardbeien	strawberries	Learn
aardbeien met slagroom	strawberries and cream	Learn
aardbeienijs	strawberry ice cream	Learn
aardbeienjam	strawberry jam	Learn
aardbeientaart	strawberry tart	Learn
aardbeving	earthquake	Learn
aarde	earth	Learn
aardig	kind (friendly)	Learn
aardige	nice	Learn
aardrijkskunde	geography	Learn