Understand spoken Dutch

Verbs (simple past) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
They uttered a strange noise, spread their beautiful, long wings and flew away from those cold regions to warmer countries

Zij lieten een eigenaardig geluid horen, spreidden hun prachtige, lange vleugels uit en trokken uit de koude streken naar warmere landen

with respect to

ten opzichte van

they had only the roof to cover them, through which the wind was howling, although the largest holes had been plugged with straw and rags.

boven zich hadden zij slechts het dak, waardoor de wind heenfloot, al mochten de grootste reten ook met stro en lompen dichtgestopt zijn.

Nobody moved.

Niemand bewoog.

she broke down

zij stukliep

she giggled

ze giechelde

I turned off the radio.

Ik zette de radio uit.

Tom sneezed violently.

Tom niesde heftig.

I hugged her.

Ik omhelsde haar.

The bullet hit the target.

De kogel trof het doel.

She nodded, beaming.

Ze knikte stralend.

Ron swallowed with difficulty.

Ron slikte moeizaam.

She rarely got visitors, because the other ducks preferred to swim in the canal, than to come out of the water to talk to her.

Daarbij kreeg zij zelden bezoek, want de andere eenden zwommen liever in de gracht rond, dan dat zij eens uit het water kwamen om met haar te praten.

A great hunt was held; the hunters lay around the swamp; yes, some sat up in the branches of the trees, which stretched far over the reed.

Er werd een grote jacht gehouden; de jagers lagen rondom het moeras; ja, enigen zaten boven in de takken der boomen, die zich ver over het riet uitstrekten.

She sang with passion.

Ze zong met hartstocht.

People lived in villages.

Men leefde in dorpen.

That’s why I asked.

Vandaar vroeg ik het.

Where did you buy that bag?

Waar heb je die tas gekocht?

when they were leaving

toen zij weggingen

He cut open his skin.

Hij sneed zijn huid open.