Understand spoken Dutch

Verbs (simple past) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
By the way, have you seen him lately? Trouwens, heb je hem recent nog gezien?
Tom’s recovery took a year. Toms herstel heeft een jaar geduurd.
The dew evaporated when the sun rose. De dauw verdampte toen de zon opkwam.
He offered assistance to the crippled old woman. Hij bood hulp aan de kreupele oude vrouw.
The two dogs quarreled over the bone. De twee honden vochten voor het been.
The squirrels jumped from branch to branch. De eekhoorntjes sprongen tak op tak af.
The man flew out of the bend on the circuit. De man vloog uit de bocht op het circuit.
Why would we want to punish you? Waarom zouden we je willen straffen?
Tom accompanied Mary on the guitar. Tom begeleidde Maria op de gitaar.
She concealed her double chin with scarves. Zij verborg haar onderkin met sjaals.
We happened to get on the same bus. We stapten toevallig op dezelfde bus.
I anticipated trouble. Ik verwachtte moeilijkheden.
She changed her plan at the last minute. Ze wijzigde haar plan op het valreep.
I listened carefully to what they said. Ik luisterde goed naar wat ze zeiden.
You took it out of the oven too soon. Je hebt het te vroeg uit de oven gehaald.
They felt treated respectfully. Zij voelden zich respectvol bejegend.
A spark caused the gunpowder to explode. Door een vonk ontplofte het buskruit.
She aspired to a job as a journalist. Ze ambieerde een job als journalist.
Her eyes were shining with joy. Haar ogen straalden van blijdschap.
I just wanted to apologize. Ik wou gewoon mijn excuses aanbieden.