Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (2) 1 (13) 2 (8) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2091) B (748) C (1244) D (860) E (542) F (748) G (444) H (1134) I (1994) J (126) K (83) L (527) M (745) N (383) O (450) P (898) Q (36) R (538) S (1880) T (7199) U (162) V (129) W (1218) X (4) Y (380) Z (21)
English Dutch Recording Learn
What has Tom done? Wat heeft Tom gedaan?
What have you done today? Wat heb je vandaag gedaan?
what have? wat hebben?
What if someone sees us? Wat als iemand ons ziet?
What if your parents find out? Wat als je ouders erachter komen?
What is an important characteristic of yourself? Wat is een belangrijke eigenschap van jezelf?
What is he doing? Wat doet hij?
What is his job? Wat is zijn werk?
What is it? Wat is het?
What is life without the radiance of love? Wat is het leven zonder de glans van de liefde?
What is my holiday entitlement? Hoeveel vakantiedagen heb ik?
What is she doing? Wat doet ze?
What is that building? Wat is dat gebouw?
What is the date? Wat is de datum?
What is the exchange rate? Wat is de wisselkoers?
What is the function: it attracts your attention, it distracts you, it helps you to understand or to place the content better? Wat is de functie: trekt het je aandacht, leidt het je af, helpt het jou om de inhoud beter te begrijpen of te plaatsen?
What is the title of the book? Wat is de titel van het boek?
What is the title of the chapter? Wat is de titel van het hoofdstuk?
What is the ultimate purpose of education? Wat is het uiteindelijke doel van onderwijs?
What is there to do? Wat is er te doen?
What is this guy doing here? Wat doet deze kerel hier?
What is this yellow thing? Wat is dit gele ding?
What is this? Wat is dit?
What is your address? Op welk adres woon je?
What is your address? (formal) Op welk adres woont u?
What is your big brother called? Hoe heet jouw grote broer?
What is your breakfast? Wat is jouw ontbijt?
What is your favourite colour? Wat is je lievelingskleur?
What is your friend’s name? Hoe heet je vriend?
What is your job within the company? Wat is jouw functie binnen het bedrijf?
What is your job? Wat is jouw baan?
What is your name? Hoe heet je?
What is your postcode? Wat is je postcode?
What is your sister called? Hoe heet je zus?
What kind of food do you not like? Welk soort eten vind je niet lekker?
What kind of hat do you want? Wat soort hoed wil je?