Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (2) 1 (13) 2 (8) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2091) B (748) C (1244) D (860) E (542) F (748) G (444) H (1134) I (1994) J (126) K (83) L (527) M (745) N (383) O (450) P (898) Q (36) R (538) S (1880) T (7199) U (162) V (129) W (1218) X (4) Y (380) Z (21)
English Dutch Recording Learn
What kind of music do you like? Van welke muziek hou je?
What kind of stuff do you want? Wat voor spul wil je?
What kind of things do you do in your free time? Wat soort dingen doe je in je vrije tijd?
What kind? Wat voor?
What language does he speak? Welke taal spreekt hij?
What languages do you speak? (formal) Welke talen spreekt u?
What number should I call in case of an accident? Welk nummer moet ik bellen bij een ongeval?
What on earth is going on here? Wat is hier in hemelsnaam gaande?
What rate should I use? Welk tarief mag ik hanteren?
What scares you? Wat maakt jou bang?
What should I bring? Wat moet ik meenemen?
What should I do if my wife snores? Wat moet ik doen als mijn vrouw snurkt?
What should I tell them? Wat moet ik ze vertellen?
What sparked this conflict? Wat heeft dit conflict doen oplaaien?
What they did was heroic. Wat ze deden was heldhaftig.
What time did she leave? Hoe laat vertrok ze?
What time do you start work? Hoe laat begint u met werken?
What time does it close? Hoe laat gaat het dicht?
What time does it open? Hoe laat gaat het open?
What time is breakfast? Hoe laat is het ontbijt?
What time is it? Hoe laat is het?
What time is she going to Lyon? Hoe laat gaat ze naar Lyon?
What time is supper? Hoe laat is het avondeten?
What time will you be back? Hoe laat kom je terug?
What time? Hoe laat?
What was it that you wanted? Wat wilde je?
What were you doing there in the first place? Wat was je daar sowieso aan het doen?
What were you talking about? (you plural) Waar hadden jullie het over?
What will the weather be like? Wat voor weer wordt het?
What would Mary do if she found out? Wat zou Mary doen als ze erachter kwam?
What would you like Madam? Wat wilt u, mevrouw?
What would you propose? Wat zou jij voorstellen?
What you said is not true. Wat je zei, is niet waar.
What you say is correct. Wat je zegt is correct.
What's in the top drawer? Wat zit er in de bovenste la?
What’ll it be like? Hoe zal het zijn?