Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - S

0 (2) 1 (14) 2 (9) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2045) B (734) C (1234) D (851) E (539) F (739) G (438) H (1121) I (1978) J (126) K (81) L (516) M (734) N (378) O (443) P (889) Q (35) R (528) S (1852) T (7130) U (159) V (128) W (1202) X (4) Y (377) Z (21)
English Dutch Recording Learn
She had gone to bed. Ze was naar bed gegaan.
She had little experience; nevertheless, she got the job. Ze had weinig ervaring; niettemin kreeg ze de baan.
She had nightmares. Ze had nachtmerries.
She had taken beautiful pictures of the animals in the zoo. Zij had prachtige foto’s getrokken van de dieren in de dierentuin.
She had the saddest face Harry had ever seen. Ze had het sipste gezicht dat Harry ooit gezien had.
she hadn’t sold even one matchbox and she hadn’t brought a single penny zij had immers geen enkel doosje lucifers verkocht en bracht geen cent mee
she has ze heeft
She has a car, but I don’t. Zij heeft een auto, maar ik niet.
She has a chubby cat. Ze heeft een mollige kat.
She has a house. Ze heeft een huis.
She has a scar. Ze heeft een litteken.
She has a tattoo. Ze heeft een tatoeage.
She has a valid reason to be absent. Zij heeft een deugdelijke reden om afwezig te zijn.
She has an elegant appearance. Ze heeft een elegante uitstraling.
she has an older brother ze heeft een oudere broer
She has convulsions. Ze heeft stuiptrekkingen.
she has four grandsons ze heeft vier kleinzonen
She has her period today. Zij is vandaag ongesteld.
She has music three times a week. Ze luistert drie keer per week naar muziek.
She has no children. Ze heeft geen kinderen.
She has no talent whatsoever. Ze heeft geen enkel talent.
She has short hair. Zij heeft kort haar.
She has straight hair. Ze heeft stijl haar.
She has stumbled and fallen. Ze is gestruikeld en gevallen.
She has two children. Ze heeft twee kinderen.
she is zij is
She is a driver. Zij is chauffeur.
She is a good mother. Ze is een goede moeder.
She is as beautiful as Snow White. Ze is zo mooi als Sneeuwwitje.
She is behind the table. Zij staat achter de tafel.
She is busy in the utility room. Ze is bezig in de bijkeuken.
she is called ze heet
She is confident that she will pass the tests. Ze is er zeker van in de toetsen te zullen slagen.
She is drawing. Ze is aan het tekenen.
She is exceptionally smart. Ze is buitengewoon slim.
She is expecting a child. Ze verwacht een kind.