Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Search
Search
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Dictionary
English-Dutch Dictionary - S
Primary tabs
English-Dutch
Dutch-English
Dialogues
1
(8)
2
(4)
8
(1)
A
(1870)
B
(703)
C
(1182)
D
(822)
E
(511)
F
(690)
G
(409)
H
(1039)
I
(1764)
J
(119)
K
(77)
L
(485)
M
(682)
N
(356)
O
(393)
P
(855)
Q
(33)
R
(515)
S
(1731)
T
(6869)
U
(155)
V
(125)
W
(1118)
X
(4)
Y
(349)
Z
(19)
English
Dutch
Recording
Learn
She couldn’t squat for long.
Ze kon niet lang hurken.
Learn
She cried for joy when she heard that her son had survived the plane crash.
Ze huilde van blijdschap toen ze hoorde dat haar zoon de vliegtuigcrash had overleefd.
Learn
She danced exuberantly to the music.
Ze danste uitbundig op de muziek.
Learn
She danced with grace.
Zij danste met genade.
Learn
She dances with passion.
Ze danst met hartstocht.
Learn
She dedicated her life to education.
Zij wijdde haar leven aan het onderwijs.
Learn
She defeats every opponent effortlessly.
Ze verslaat elke tegenstander moeiteloos.
Learn
She demanded a specific mention.
Ze eiste een specifieke vermelding.
Learn
She designed the magazine cover.
Ze ontwierp de omslag van het tijdschrift.
Learn
She did it the old fashioned way.
Ze deed het op een ouderwetse manier.
Learn
She did not let failure discourage her.
Ze liet zich niet ontmoedigen door mislukkingen.
Learn
She did the job to her liking.
Ze deed het werk naar haar zin.
Learn
She didn’t come to work today.
Ze is vandaag niet komen werken.
Learn
She didn’t go.
Ze ging niet.
Learn
She didn’t know what she could do here.
Ze wist niet wat ze hier zou kunnen doen.
Learn
She didn’t want to sell the book.
Ze wilde het boek niet verkopen.
Learn
She disapproves of the government's decision.
Zij hekelt het besluit van de overheid.
Learn
she does
zij doet
Learn
She does not want to be dependent on her parents.
Ze wil niet afhankelijk zijn van haar ouders.
Learn
She doesn’t know how to drive a car.
Zij weet niet hoe ze een auto moet besturen.
Learn
She doesn’t speak French.
Ze spreekt geen Frans.
Learn
She dressed herself quickly.
Ze kleedde zich rap aan.
Learn
She drinks coffee.
Zij drinkt koffie.
Learn
She embarrassed me in front of my friends.
Ze zette me voor schut voor mijn vrienden.
Learn
She fastened her helmet before cycling.
Ze gespte haar helm vast voordat ze ging fietsen.
Learn
She feels fine.
Ze voelt zich goed.
Learn
She felt depressed.
Ze voelde zich neerslachtig.
Learn
She felt embarrassed.
Ze voelde zich voor schut.
Learn
She felt her knees tremble.
Ze kon haar knieën voelen trillen.
Learn
She first met him in Boston.
Ze ontmoette hem voor het eerst in Boston.
Learn
She gave a bone to the dog.
Ze gaf een been aan de hond.
Learn
She gave him a piercing look.
Zij keek hem doordringend aan.
Learn
she gestured
ze gebaarde
Learn
she giggled
ze giechelde
Learn
she goes
zij gaat
Learn
She got an uneasy feeling from his look.
Ze kreeg een onbehaaglijk gevoel bij zijn blik.
Learn
Pagination
First page
« First
Previous page
‹ Previous
…
Page
9
Page
10
Page
11
Page
12
Current page
13
Page
14
Page
15
Page
16
Page
17
…
Next page
Next ›
Last page
Last »