Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - S

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1809) B (692) C (1166) D (812) E (500) F (654) G (402) H (994) I (1698) J (119) K (75) L (478) M (672) N (342) O (376) P (844) Q (32) R (508) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
She’s not there. Ze is er niet.
She’s our neighbor. Ze is onze buur.
She’s overconfident, isn’t she? Ze is overmoedig, nietwaar?
She’s really pissed off that she wasn’t given a raise. Ze is echt nijdig dat ze geen loonsverhoging heeft gekregen.
She’s shaking her head. Ze schudt haar hoofd.
She’s unaware of her beauty. Ze is zich niet bewust van haar schoonheid.
She’s waiting for the handsome, blond prince. Ze wacht op de knappe, blonde prins.
she’s working on it zij werkt eraan
She’s worried about her tests. Ze maakt zich zorgen over haar toetsen.
shield schild
shift verschuiving
shifted verschoven
shine glans
Shine your shoes before going out. Poets je schoenen vooraleer weg te gaan.
shines (3rd person singular) schijnt
shining glinsterend
shins schenen
shiny glanzend
shiny glimmerend
ship schip
shipping scheepvaart
shipping vaart
Shipping on the Rhine is of great economic importance. De scheepvaart op de Rijn is van groot economisch belang.
ships schepen
shirt (short form) hemd
shirt shirt
shirt overhemd
shirts overhemden
shit klote
shitty feeling klotegevoel
shivering sidderend
Shivering with cold and hunger, the poor little girl crept along as the picture of pitty and misery. Sidderend van koude en honger sloop de arme kleine voort als een beeld van jammer en ellende!
shock schok
shocked geschrokken
shocked verschrikt
shocked schokte