Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - H

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (693) C (1165) D (812) E (500) F (654) G (400) H (994) I (1698) J (119) K (75) L (477) M (672) N (342) O (376) P (844) Q (32) R (508) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
happened (singular) geschiedde
happens gebeurt
happens (3rd person singular) geschiedt
happiness geluk
happy heugelijke
happy (long form) gelukkige
happy gelukkig
happy blij
happy; joyful blijde
harassment getreiter
hard hard
hard (long form) harde
hard times barre tijden
hard to catch moeilijk te pakken
hard-boiled hardgekookte
hard-boiled eggs hardgekookte eieren
hard-working hardwerkend
hardest lastigste
hardly amper
hardship ontbering
hardships ontberingen
hare haas
hares hazen
harness gareel
harp harp
Harry (boy’s name) Harry
Harry had wandered through the school for three consecutive nights Harry had drie nachten achter elkaar door de school gezworven
Harry Potter and the Chamber of Secrets Harry Potter en de Geheime Kamer
Harry Potter and the Philosopher’s Stone Harry Potter en de Steen der Wijzen
harsh barre
Harvard Harvard
has (3rd person singular) heeft
Has anyone ever told you that you snore when you sleep? Heeft iemand je ooit verteld dat je snurkt als je slaapt?
has become geworden
has become worthless waardeloos geworden
has joined is erbij gekomen