Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1814) B (693) C (1169) D (814) E (501) F (658) G (403) H (996) I (1700) J (119) K (76) L (480) M (672) N (341) O (377) P (844) Q (32) R (508) S (1688) T (6710) U (153) V (123) W (1095) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
a big, fat earwig een grote, dikke oorwurm
a big, ugly doll een grote, oerlelijke pop
a bipolar disorder een bipolaire stoornis
A bird is incessantly singing on my balcony. Een vogel zingt onophoudelijk op mijn balkon.
a bit een beetje
a bit too obvious een beetje erg doorzichtig
a black coat een zwarte vacht
a black robe een zwart gewaad
a blazing fire een laaiend vuur
a blender een blender
a blessing een zegen
a boiled egg een gekookt ei
A bomb shelter is a basement to protect the population from air raid and other types of danger. Een schuilkelder is een kelder om de bevolking te beschermen tegen een luchtaanval en andere soorten van gevaar.
a book een boek
a bottle een fles
a bottle of milk een fles melk
a boulder een kei
a bow een buiging
a bowl een kom
a box of dates een doos dadels
a boxer een bokser
a branch that was as thick as a python een tak die zo dik was als een python
a bread een brood
a brew een brouwsel
a brick een steen
a bridge een brug
a bright red comb een knalrode kam
A bright winter sun was shining. Er scheen een helder, winters zonnetje.
a brightly lit, high vaulted room een felverlichte, hoge, gewelfde ruimte
a brilliant theory een briljante theorie
a broken collarbone een gebroken sleutelbeen
a broken mast een gebroken mast
a broom een bezem
a broom cupboard een bezemkast
a brown egg een bruin ei
a bucket een emmer