Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - T

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (465) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1085) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
te verliezen
to lose (long form)
te vermoorden
to murder (long form)
te veroordelen
to condemn (long form)
te verslepen
to drag (long form)
te verspreiden
to spread (long form)
te versterken
to strengthen (long form)
te vertegenwoordigen
to represent (long form)
te vertellen
to tell (long form)
te vertoeven
to stay (long form)
te vertrekken
to leave (long form)
te vervelen
to bore (long form)
te verwaarlozen
to neglect (long form)
te verwarren
to confuse (long form)
te verwijderen
to remove (long form)
te verwijten
to blame (long form)
te verzinnen
to invent (long form)
te verzoenen
to reconcile (long form)
te vinden
to find (long form)
te viseren
to aim at (long form)
te vitten
to complain (long form)
te voeden
to feed (long form)
te voeren
to carry (long form)
te voet
on foot
te voorkomen
to prevent (long form)
te voorschijn
to emerge (long form)
te voorzien
to foresee (long form)
te vragen
to ask (long form)
te waaien
to blow (long form)
te wandelen
to walk (long form)
te wensen
to wish (long form)
te werken
to work (long form)
te weten
to know (a fact, long form)
te willen
to want (long form)
te winnen
to win (long form)
te worden
to become (long form)
te wriemelen
to wiggle (long form)