Dutch-English Dictionary - T

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (651) B (1010) C (164) D (3508) E (1081) F (169) G (804) H (1935) I (1076) J (244) K (676) L (407) M (643) N (356) O (715) P (474) Q (2) R (343) S (987) T (981) U (167) V (1141) W (923) Y (88) Z (778)

Dutch Sort descending	English	Learn
tijdperk	era	Learn
Tijdreizen is onmogelijk.	Time travel is impossible.	Learn
tijdrovend	time consuming	Learn
tijger	tiger	Learn
tijgerin	tigress	Learn
tillen	to lift	Learn
timmerman	carpenter	Learn
tirade	tirade	Learn
titel	title	Learn
toast	toast	Learn
tobbend	brooding	Learn
toch	still	Learn
tocht	trip; expedition	Learn
toe	towards	Learn
toegang	access	Learn
toegangsweg	entranceway	Learn
toegankelijk	accessible	Learn
toegankelijke	accessible (long form)	Learn
toegankelijke dienstverlening	accessible services	Learn
toegekend	granted	Learn
toegenomen	increased	Learn
toegeven	to admit	Learn
toegevoegde	added	Learn
toegewezen	assigned	Learn
toekenning	award	Learn
toekomende	future	Learn
toekomende voltooide tijd	future perfect tense	Learn
toekomst	future	Learn
toekomstige	future (long form)	Learn
toen	then; when	Learn
toen besefte hij vol afschuw dat iemand zijn voorhoofd afsponste	then he realized with horror that someone was sponging his forehead	Learn
Toen hij het eendje zag, ging hij er heen, trapte het ijs met zijn klomp aan stukken en bracht het dier naar zijn vrouw toe	When he saw the duckling, he approached it, broke the ice in pieces with his clog, and took the animal home to his wife.	Learn
toen ik langs het tuinpad van m’n vader	when I was on my father’s garden path	Learn
toen ik naar de badkamer ging	when I went to the bathroom	Learn
toen we begonnen	when we started	Learn
toen we het idee hadden	when we had the idea	Learn