Dutch-English Dictionary - M

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (641) B (994) C (161) D (3476) E (1067) F (166) G (791) H (1912) I (1056) J (240) K (669) L (403) M (633) N (353) O (699) P (471) Q (2) R (336) S (973) T (958) U (166) V (1130) W (911) Y (88) Z (767)

Dutch	English Sort descending	Learn
misbruik	abuse	Learn
misbruikt	abused (past participle)	Learn
misbruiker	abuser	Learn
medeplichtige	accomplice	Learn
medeplichtigen	accomplices	Learn
meerwaarde	added value	Learn
minzaam	affably	Learn
middag	afternoon	Learn
middags	afternoons	Learn
mikken	aim at; go for (1st person plural)	Learn
moederziel alleen	all alone	Learn
mee	along	Learn
melding	announcement	Learn
mededelingen	announcements	Learn
mondig	articulate	Learn
Maar liefst één op de drie Belgische verenigingen kampt momenteel met financiële problemen.	As many as one in three Belgian clubs is currently facing financial problems.	Learn
minstens	at least	Learn
mand	basket	Learn
manden	baskets	Learn
moois	beautiful	Learn
mooie	beautiful (long form)	Learn
mooi	beautiful	Learn
mooi weer	beautiful weather	Learn
maatstaf	benchmark	Learn
miljard	billion	Learn
merel	blackbird	Learn
motorkap	bonnet (British); hood (American)	Learn
merk	brand	Learn
maatjes	buddies	Learn
maar	but	Learn
maar - daar ging het lichtje uit, de kachel verdween, zij hield slechts een klein stompje van het afgebrande lucifertje in de hand.	but - the light already went out, the stove disappeared and all that was left, was the remains of a half-burnt match in her hand.	Learn
maar blijkbaar leefden ze verkeerd	but apparently they lived wrongly	Learn
maar weinig ethische vormen van beleggen	but few ethical forms of investment	Learn
Maar lieve hemel!	But good heavens!	Learn
maar toch liep het er hoog mee, zoals het nog nooit ergens mee gedaan had	but he felt something towards them as he had never felt for anything else	Learn
maar wat hielp dat?	but how did it help?	Learn