Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - J

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (639) B (990) C (161) D (3460) E (1058) F (166) G (789) H (1904) I (1048) J (240) K (664) L (403) M (632) N (353) O (696) P (469) Q (2) R (336) S (971) T (949) U (165) V (1127) W (907) Y (88) Z (762)
Dutch Recording English Learn

jobs

jobs

joelt

yelps

Johannes

John (boy's name)

Johannes de Doper

John the Baptist

John

John

John’s

John’s

Jom Kipoer

Yom Kippur

jong

offspring

jong

young

jonge

young (long form)

jonge hazen en weidevogelkuikens

young hares and meadow bird chicks

jongedame

young lady

jongeman

young man

jongen

boy

jongen

young ones

jongens

boys

jongens en meisjes

boys and girls

Jongens, we moeten praten.

Guys, we need to talk.

jongeren

young people

Jordaan

Jordan

Jordaanoever

Jordan Bank

Joris

George (boy's name)

Joris en de geheimzinnige toverdrank

George’s Marvellous Medicine

jou

you (indirect object)

journalist

journalist

jouw

your (informal)

Jouw mening telt.

Your opinion matters.

jouw persoonlijke opslagruimte

your personal storage space

jouw rol

your role

Jouw team is beter dan het onze.

Your team is better than ours.

jouw troeven

your assets

jouw uitdaging ligt in het organiseren van interne en externe IT ontwikkelingen

your challenge lies in organising internal and external IT developments

Jouw uitdaging ligt in het organiseren van interne en externe IT ontwikkelingen, waarbij je borg staat voor een pro-actieve aanpak en heldere communicatie.

Your challenge lies in organizing internal and external IT developments, where you guarantee a pro-active approach and clear communication.

Jouw wens is mijn bevel.

Your wish is my command.

jubelde

shouted

jubelden

crowed