Dutch-English Dictionary - G

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (639) B (994) C (161) D (3473) E (1066) F (166) G (790) H (1909) I (1049) J (240) K (665) L (403) M (632) N (353) O (697) P (470) Q (2) R (336) S (971) T (953) U (165) V (1129) W (907) Y (88) Z (764)

Dutch Sort ascending	English	Learn
“Goddank!” zei het eendje met een zucht; “ik ben zo lelijk, dat de hond mij zelfs niet wil bijten.”	“Thank God!” the duckling said with a sigh; “I’m so ugly that even the dog doesn’t want to bite me.”	Learn
“Geloof mij, het is een kalkoenenei!”	“Believe me, it is a turkey egg!”	Learn
“Gebruik je poten nu!” vervolgde zij.	“Use your legs!” she continued.	Learn
«Grootmoeder!» riep de kleine uit. (paragraaf)	“Grandmother!” shouted the little one. (paragraph)	Learn
«Grootmoeder!» riep de kleine uit.	“Grandmother!” shouted the little one.	Learn
gymnastiek	gymnastics	Learn
Gustav was vanmorgen vroeg zo verstrooid dat hij per ongeluk twee verschillende sokken had aantrokken.	Gustav was so distracted early this morning that he accidentally put on two different socks.	Learn
Gustav	Gustav (boy's name)	Learn
gunstiger	more favorable	Learn
gunstig	favourable	Learn
gunst	favour	Learn
gunningscriterium	assessment criterion	Learn
gunning	award; assessment	Learn
gulp	fly	Learn
gulle	hearty	Learn
gulden	guilder	Learn
gul	generous	Learn
gruwelijkste	horrible	Learn
gruwelijk	gruesome	Learn
grotere	bigger (long form)	Learn
groter	bigger	Learn
grotendeel	for the most part	Learn
grote, eeltige platvoeten	large, calloused flat feet	Learn
grote wolken stoom	big clouds of steam	Learn
grote	large; big (long form)	Learn
grot	cave	Learn
grootvader	grandfather	Learn
grootste maat	biggest size	Learn
grootste liefde	biggest love	Learn
grootste	largest; biggest	Learn
grootouders	grandparents	Learn
grootmoeder	grandmother	Learn
Grootmoe was moederziel alleen.	Grandmother was completely alone.	Learn
grootmoe	grandma	Learn
Groot-Brittannië	Great Britain	Learn
groot	tall	Learn