Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - F

0 (2) 1 (19) 2 (10) A (785) B (1197) C (215) D (4226) E (1692) F (214) G (981) H (2503) I (1511) J (316) K (812) L (490) M (795) N (438) O (880) P (549) Q (2) R (430) S (1181) T (1161) U (214) V (1379) W (1266) X (3) Y (88) Z (1057)
Dutch Recording English Learn
Federaal informateur Bart De Wever heeft van koning Filip de toestemming gekregen om zijn opdracht een week te verlengen.
The person charged with forming the federal government Bart De Wever was given permission by King Philip to extend by a week his mission.
federale
federal (inflected form)
fee
fairy
feeënmoeder
fairy godmother
feest
party
feest
celebration
feestdag
public holiday
feestdagen
holidays
feesten
to party
feestje
party (diminutive)
feit
fact
fel
fiercely
felle
bright
felverlichte
brightly lit
feniks
phoenix
fenomeen
phenomenon
ferm
strong
festival
festival
fiction
fiction
field
veld
fier
proud
Fier als een gieter pronkt Cristiano Ronaldo met de Gouden Bal, de trofee voor de beste voetballer van het voorbije jaar.
Proud as a peacock Cristiano Ronaldo shows off with the Golden Ball trophy for the best player of last year.
fierheid
pride
fiets
cycle (verb, 1st person singular)
fiets
bicycle
fietsbrug
bicycle bridge
fietsen
cycling
fietsen
to cycle
Fietsen door de groene laan is altijd ontspannend.
Cycling through the green avenue is always relaxing.
Fietsen verleert men nooit.
You never forget how to ride a bike.
fietsenwinkel
bicycle shop
fietser
cyclist
fietsmand
bicycle basket
fietspad
bike lane
fietspaden
cycle paths
fietste
cycled