Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1472) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (390) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1102) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
De ene pantoffel was niet weer te vinden, en de andere had een jongen opgeraapt en snelde er mee weg.
One slipper was nowhere to be found, and the other one was taken by a boy who ran off with it.
de engel
the angel
de envelop
the enveloppe
De epidemie heeft maandenlang gewoed in de stad.
The epidemic raged for months in the city.
de erfgenaam
the heir
De erfgenaam krijgt het familiehuis.
The heir gets the family house.
De ergernis was te merken aan zijn toon.
The annoyance was noticeable in his tone.
de erkenning
the recognition
de ervaring
the experience
de erwt
the pea
de erwten
the peas
de etage
the floor
de euro
the euro
de Europese bijeenkomst
the European meeting
de Europese Unie
the European Union
de euthanasie
the euthanasia
de evenementen
the events
de examens
the exams
De examens zijn de boosdoener.
The exams are the culprit.
de excuses
the apologies
de expertise
the expertise
De expertise van andere geïnteresseerde kandidaten meer en nauwkeuriger aansluit bij het werkveld van onze opdrachtgever.
The expertise of other interested candidates fits in more and more precisely with the work field of our client.
de externe aanwervingen
the external recruitments
de ezel
the donkey
De ezel balkt.
The donkey is braying.
de fabriek
the factory
de fabrieksarbeider
the factory worker
de factor
the factor
de factuur
the invoice
de faculteit
the faculty
de fakkel
the torch
de fakkelhouder
the torch holder
de familie
the family
De familie wil de kaas.
The family wants the cheese.
de families
the families
de fans
the fans