Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)
Dutch Recording English Learn

de eierstokken

the ovaries

de eigenaar

the owner

De eigenaar van dit restaurant is trouwens een vriend van me.

By the way, the owner of this restaurant is a friend of mine.

de eigendom

the property

de eigenschap

the characteristic

de eigenschap

the property; attribute

de eindbestemmeling

the final recipient

de eiser

the plaintiff

de elektrocutie

the electrocution

de elleboog

the elbow

de ellende

the misery

de emmer

the bucket

De emmer was vol water.

The bucket was full of water.

De ene pantoffel was niet weer te vinden, en de andere had een jongen opgeraapt en snelde er mee weg.

One slipper was nowhere to be found, and the other one was taken by a boy who ran off with it.

de engel

the angel

de envelop

the enveloppe

de erfgenaam

the heir

De ergernis was te merken aan zijn toon.

The annoyance was noticeable in his tone.

de erkenning

the recognition

de ervaring

the experience

de erwt

the pea

de erwten

the peas

de etage

the floor; the storey

de euro

the euro

de euthanasie

the euthanasia

de evenementen

the events

de examens

the exams

De examens zijn de boosdoener.

The exams are the culprit.

de excuses

the apologies

de expertise

the expertise

De expertise van andere geïnteresseerde kandidaten meer en nauwkeuriger aansluit bij het werkveld van onze opdrachtgever.

The expertise of other interested candidates fits in more and more precisely with the work field of our client.

de externe aanwervingen

the external recruitments

de ezel

the donkey

De ezel balkt.

The donkey brayed.

de fabriek

the factory

de fabrieksarbeider

the factory worker