Dutch-English Dictionary - B

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)

Dutch	English	Learn
bijvoegen	to attach	Learn
bijvoeglijk	adjective (adjectival part)	Learn
bijvoeglijk naamwoord	adjective	Learn
bijvoeglijke	adjective (adjectival part, long form)	Learn
bijvoeglijke naamwoorden	adjectives	Learn
bijvoorbeeld	for example	Learn
bijwerken	to update	Learn
bijwerking	side effect	Learn
bijwerkingen	side effects	Learn
bijwonen	to attend	Learn
bijwoord	adverb	Learn
bijziendheid	myopia	Learn
bijzijn	presence	Learn
bijzin	clause	Learn
bijzonder	special	Learn
bijzondere	special (long form)	Learn
Bill	Bill (boy’s name)	Learn
Bill zingt vaak in de badkamer.	Bill often sings in the bathroom.	Learn
billen	buttocks	Learn
bindende	binding	Learn
bindweefsel	connective tissue	Learn
binnen	within	Learn
Binnen enkele ogenblikken ontvangt u een bevestiging.	In a few moments you will receive a confirmation.	Learn
binnengaan	to enter	Learn
binnenkomen	to come in	Learn
binnenkort	shortly	Learn
binnenplaats	courtyard	Learn
binnenstad	downtown	Learn
binnenvaart	inland shipping	Learn
binnenwaarts	inwards	Learn
biologeren	to mesmerise	Learn
biologie	biology	Learn
Biologie omvat veel levenswetenschappen.	Biology includes many life sciences.	Learn
biologisch	organic	Learn
bioscoop	movie theater	Learn
bioscoop	cinema	Learn