Dutch-English Dictionary - A

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (465) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1085) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)

Dutch	English	Learn
afhangen	to depend	Learn
afhankelijk	dependent	Learn
Afhankelijk van de behoeftes van de klant, wordt jouw project samengesteld.	Depending on the needs of the customer, your project is put together.	Learn
afhankelijke	dependent (long form)	Learn
afhankelijkheden	dependencies	Learn
afkomst	descent	Learn
aflegde	took (an oath)	Learn
afleggen	to lay down	Learn
afleggen	to take
afleiden	to distract	Learn
afleiding	distraction	Learn
aflever	delivery (adjective)	Learn
afleveren	delivery	Learn
aflevering	episode	Learn
afleverplatform	delivery platform	Learn
afloop	ending	Learn
afmaken	to kill; to slaughter	Learn
afmonsteren	to sign off	Learn
afname	decrease	Learn
afpersing	extortion	Learn
Afpersing is een bijzondere vorm van diefstal met geweld en/of bedreigingen.	Extortion is a special form of theft with violence and/or threats.	Learn
Afpersing is een ernstig misdrijf.	Extortion is a serious crime.	Learn
Afpersing kan leiden tot gevangenisstraf.	Extortion can lead to imprisonment.	Learn
afraden	to advise against	Learn
afrekenen	to pay	Learn
afrekening	settlement	Learn
Afrika	Africa	Learn
Afrikaans	African	Learn
afronden	to complete	Learn
afruimen	to clear	Learn
afscheid	farewell	Learn
afscheidsbrief	suicide note	Learn
afscheidsbrieven	farewell letters	Learn
afschuw	horror	Learn
afschuwelijke	horrible	Learn
afslaan	to turn	Learn