Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - O

1 (8) 2 (4) 8 (1) A (1870) B (703) C (1182) D (822) E (511) F (690) G (409) H (1039) I (1764) J (119) K (77) L (485) M (682) N (356) O (393) P (855) Q (33) R (515) S (1731) T (6869) U (155) V (125) W (1118) X (4) Y (349) Z (19)
English Dutch Recording Learn
one mutual friend één gemeenschappelijke vriend
One of them fell down and formed a bright streak of fire. één daarvan viel naar beneden en vormde een lange, vurige streek.
one o’clock één uur
one plus one equals two één plus één is twee
one plus two equals three één plus twee is drie
one point five (1.5) één komma vijf
one seven één zeven
one seven three een zeven drie
One slipper could not be found again, and the other a boy had picked and ran away with it. De eene pantoffel was niet weer te vinden, en de andere had een jongen opgeraapt en snelde er mee weg.
One slipper was nowhere to be found, and the other one was taken by a boy who ran off with it. De ene pantoffel was niet weer te vinden, en de andere had een jongen opgeraapt en snelde er mee weg.
one thousand (1,000) duizend
one thousand and thirty-nine (1039) duizendnegenendertig
one thousand and thirty-nine million (1,039,000,000) duizend negenendertig miljoen
One ticket to Paris, please. Een ticket naar Parijs, alstublieft.
one usually means an establishment for Israeli settlers bedoelt men meestal een vestiging voor Israëlische kolonisten
one year later één jaar later
ongoing lopende
ongoing purchase procedure aankoopprocedure lopende
onion ui
onion soup uien soep
onions ajuinen
onions (short form) uien
online online
onlookers toeschouwers
only alleen
only pas
only slechts
only enige
only enkel
only children alleen kinderen
only in alleen in
Only men of considerable vanity write books. Enkel mensen van een aanzienlijke verwaandheid schrijven boeken.
only you alleen jij
open opendoet
open openstaande
open open