Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - M

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1809) B (692) C (1166) D (812) E (500) F (654) G (402) H (994) I (1698) J (119) K (75) L (477) M (672) N (342) O (376) P (844) Q (32) R (508) S (1689) T (6704) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
My friend is not married yet. Mijn vriend is nog niet getrouwd.
My future is closely bound up with the finances of my firm. Mijn toekomst is nauw verbonden met de financiën van mijn bedrijf.
My girlfriend and I are engaged. Mijn vriendin en ik zijn verloofd.
My girlfriend helped me with my assignment for English. Mijn vriendin heeft me geholpen met mijn opdracht voor Engels.
My girlfriend is from Boston. Mijn vriendin komt uit Boston.
My grandfather is a carpenter. Mijn grootvader is timmerman.
My grandmother is an experienced goldsmith who creates unique handmade jewelry. Mijn oma is een ervaren edelsmid en maakt unieke handgemaakte juwelen.
My hard drive is almost full. Mijn harde schijf is bijna vol.
My heart is shaking with joy. Mijn hart trilt van vreugde.
My heart was really racing. Mijn hart ging echt immens tekeer.
My home is here. Mijn huis is hier.
My house is old and ugly. Mijn huis is oud en lelijk.
My house is on the other side of the river. Mijn huis is aan de andere kant van de rivier.
My humility makes me proud. Mijn nederigheid maakt me trots.
My husband is a baker. Mijn man is bakker.
My jeans are torn. Mijn spijkerbroek is gescheurd.
My jet needed refueling. Mijn straaljager moest bijgetankt worden.
My legs are still shaking. Mijn benen trillen nog.
My life would be completely empty without you. Zonder jou was mijn leven helemaal leeg geweest.
My love for her keeps growing. Mijn liefde voor haar wordt almaar groter.
My mistake! Mijn fout!
My mom came back from the store. Mijn moeder kwam terug van de winkel.
My mom will kill me if she finds out. Mijn moeder maakt me af als ze erachter komt.
My mother is a nurse. Mijn moeder is verpleegster.
My mother is in the kitchen. Mijn moeder staat in de keuken.
My mother tried to reconcile the couple. Mijn moeder probeerde het paar te verzoenen.
My name is John. Ik heet Jan.
My name is Mary. Mijn naam is Maria.
My name is Peter. Mijn naam is Petrus.
My neck hurts. Mijn nek doet pijn.
My neighbor is crazy. Mijn buurman is gek.
My old shoes are completely worn out. Mijn oude schoenen zijn helemaal versleten.
My oldest daughter’s name is Mary. De naam van mijn oudste dochter is Mary.
My oldest son’s name is Tom. De naam van mijn oudste zoon is Tom.
My orders are to go with you. Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.
My parents advised me not to drive too fast. Mijn ouders hebben me afgeraden om te snel te rijden.