Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - I

1 (8) 2 (4) 8 (1) A (1870) B (703) C (1182) D (822) E (511) F (690) G (409) H (1039) I (1764) J (119) K (77) L (485) M (682) N (356) O (393) P (855) Q (33) R (515) S (1731) T (6869) U (155) V (125) W (1118) X (4) Y (349) Z (19)
English Dutch Recording Learn
I disagree. Ik ben het niet eens.
I discovered Tom’s secret. Ik heb Toms geheim ontdekt.
I do not believe it. Ik geloof het niet.
I do not know whether to accept or to refuse. Ik weet niet of ik het zou aanvaarden of afwijzen.
I do not like it. Ik vind het niet leuk.
I do not like tea, so I generally drink coffee for breakfast. Ik hou niet van thee, dus ik drink over het algemeen koffie als ontbijt.
I do not play the piano. Ik speel geen piano.
I don't have a driver's license. Ik heb geen rijbewijs.
I don't like soda. Ik hou niet van frisdrank.
I don't take drugs. Ik gebruik geen drugs.
I don't think China is a beautiful country. Ik denk niet dat China een prachtig land is.
I don’t believe a word of it! Maak dat de kat wijs!
I don’t believe in divination. Ik geloof niet in waarzeggerij.
I don’t care about my future. Ik geef niet om mijn toekomst.
I don’t care about profit. Ik geef niets om winst.
I don’t cry easily. Ik huil niet snel.
I don’t drink alcohol. Ik drink geen alcohol.
I don’t eat meat and fish. Ik eet geen vlees en vis.
I don’t eat pork. Ik eet geen varkensvlees.
I don’t get it. Ik snap het niet.
I don’t have a book. Ik heb geen boek.
I don’t have a car. Ik heb geen auto.
I don’t have a clue. Ik heb geen flauw benul.
I don’t have a family. Ik heb geen gezin.
I don’t have any children. Ik heb geen kinderen.
I don’t have any money. Ik heb geen geld.
I don’t have enough money to buy the latest smartphone. Ik heb niet genoeg geld om de laatste smartphone te kopen.
I don’t have time. Ik heb geen tijd.
I don’t intend to answer any questions. Ik ben niet van plan eender welke vraag te beantwoorden.
I don’t know her age. Ik ken haar leeftijd niet.
I don’t know her name. Ik weet haar naam niet.
I don’t know how to address you. Ik weet niet hoe ik je moet aanspreken.
I don’t know how to explain it. Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen.
I don’t know if I want to eat with you. Ik weet niet of ik met je wil eten.
I don’t know if she likes me or not. Ik weet niet of ze mij leuk vindt of niet.
I don’t know if this will be enough. Ik weet niet of dit genoeg zal zijn.