Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - Z

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)
Dutch Sort descending Recording English Learn

Zij proberen een wig tussen u en ons te drijven.

They are trying to drive a wedge between you and us.

Zij spanden zich nog meer in om het schip naar de wal te roeien, maar het lukte niet.

They went to great lengths to row the ship ashore, but failed.

Zij speelt piano.

She plays the piano.

Zij stak nog een lucifertje aan.

She lit another match.

Zij stegen zo hoog, zo hoog, dat het het lelijke jonge eendje wonderlijk te moede werd

As they climbed higher and higher in the air, the ugly little duckling felt wonderfully weary

Zij streek weer een lucifertje tegen den muur af, het werd weer helder, en in den glans daarvan stond haar oude grootmoeder, helder en glinsterend, vriendelijk en liefderijk.

She again struck a match on the wall, and again it became bright around her; in the brightness stood her old grandmother, clear and shining, yet loving in her appearance.

Zij studeert wiskunde.

She studies mathematics.

zij stukliep

she broke down

zij tegen je kermt

she moans at you

Zij temperatuurde het kind om te zien of het koorts had.

She took the child’s temperature to see if they had a fever.

Zij tracht altijd de anderen te helpen.

She always tries to help others.

Zij verbergen zich.

They are hiding.

Zij verborg haar onderkin met sjaals.

She concealed her double chin with scarves.

Zij voelden zich respectvol bejegend.

They felt treated respectfully.

Zij vraagt het onmogelijke.

She’s asking for the impossible.

Zij wachten.

They’re waiting.

Zij wandelden over de heide.

They walked over the heath.

zij waren

they were

Zij waren spierwit en hadden lange, buigzame halzen: het waren zwanen

They were bright white and had long, flexible necks: they were swans

zij was

she was

Zij weet niet hoe ze een auto moet besturen.

She doesn’t know how to drive a car.

Zij werden onbeleefd bejegend.

They were treated rudely.

zij werkt eraan

she’s working on it

Zij wil schakelen.

She wants to switch.

Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.

They live in the United Kingdom.

Zij woont in het Verenigd Koninkrijk.

She lives in the United Kingdom.

zij zag ze nu als sterren aan den hemel

she now saw them like stars in the sky

zij zijn

they are

zij zijn allemaal mooi, behalve dat ene

they are all beautiful except that one

Zij zijn neven.

They are cousins.

Zij zijn prachtig.

They’re lovely.

Zij zijn verraders.

They’re traitors.

zijbalk

sidebar

zijbalk verbergen

hide sidebar

zijde

side; flank

zijlings

sideways