Dutch-English Dictionary - V

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)

Dutch	English Sort descending	Learn
verdachte	suspect (noun)	Learn
verdenking	suspicion	Learn
verdacht	suspicious	Learn
verzwolgen	swallowed up	Learn
vertel	tell	Learn
Vertel me meer over jezelf.	Tell me more about yourself.	Learn
vertel me iets	tell me something	Learn
Vertel mij eens iets over jezelf.	Tell me something about yourself.	Learn
Vertel me je naam.	Tell me your name.	Learn
Vertel Tom waarom.	Tell Tom why.	Learn
verleiding	temptation	Learn
verkoopsvoorwaarden	Terms of Sale	Learn
verschrikkelijke	terrible (long form)	Learn
verschrikkelijk	terrible	Learn
vreselijke	terrible (long form)	Learn
vreselijke, kwaadaardige zweren	terrible evil sores	Learn
Vandaar vroeg ik het.	That’s why I asked.	Learn
Verstijfd zat het kind daar met de lucifers, waarvan een doosje geheel opgebrand was.	The child sat in the stiffness of death whilst holding the matches, of which one box was burnt.	Learn
Vlamingen zijn verknocht aan de auto.	The Flemish are devoted to the car.	Learn
Voor het honkbalspel zijn een handschoen, een knuppel en een bal nodig.	The game of baseball requires a glove, a bat and a ball.	Learn
vuistdik	thick as a brick	Learn
vijfendertig	thirty-five (35)	Learn
vierendertig	thirty-four (34)	Learn
vanmorgen	this morning	Learn
vanochtend	this morning	Learn
verantwoordelijken	those responsible	Learn
vermoeid	tired	Learn
versnellen	to accelerate	Learn
vergezellen	to accompany	Learn
verwezenlijken	to achieve	Learn
viseren	to aim at	Learn
vragen	to ask	Learn
vermijden	to avoid	Learn
vertrouwd zijn met	to be familiar with	Learn
verliefd zijn op	to be in love with	Learn
verantwoordelijk zijn voor	to be responsible for	Learn