Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - T

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
Tom was enigszins verbaasd door Mary’s gedrag.
Tom was a little surprised by Mary’s behaviour.
Tom was erg aardig tegen mij.
Tom was very nice to me.
Tom was ernstig in elkaar geslagen.
Tom was badly beaten up.
Tom was heel aardig.
Tom was very friendly.
Tom was mijn echtgenoot.
Tom was my husband.
Tom was mijn vader.
Tom was my father.
Tom was mijn zoon.
Tom was my son.
Tom was niet tevreden met het antwoord van Mary.
Tom wasn’t satisfied with Mary’s answer.
Tom was sterk.
Tom was strong.
Tom was zeer gelukkig.
Tom was very happy.
Tom wast zijn haar vrijwel dagelijks.
Tom washes his hair almost every day.
Tom weet niet dat Mary in Boston is.
Tom doesn’t know Mary is in Boston.
Tom weet niet wanneer Mary Boston verlaat.
Tom doesn’t know when Mary will leave Boston.
Tom weigert te eten of drinken.
Tom refuses to eat or drink anything.
Tom werd aangevallen door een leeuw.
Tom was attacked by a lion.
Tom werd gebeten.
Tom got bit.
Tom werd veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf voor medeplichtigheid aan moord.
Tom was sentenced to fifteen years in jail for being an accessory to murder.
Tom werkt in Boston.
Tom is working in Boston.
Tom wil de boerderij verkopen.
Tom wants to sell the farm.
Tom wil een pony kopen voor zijn zoon.
Tom wants to buy a pony for his son.
Tom wil niet dat Mary hem helpt.
Tom doesn’t want Mary to help him.
Tom wil wraak.
Tom wants revenge.
Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
Tom doesn’t want to sell his farm.
Tom wilde naar huis komen.
Tom wanted to get back home.
Tom woont hier ergens.
Tom lives around here somewhere.
Tom woont hier niet in de buurt.
Tom doesn’t live around here.
Tom woont in dit gebied.
Tom lives in this area.
Tom woont in het hart van de stad.
Tom lives in the heart of the city.
Tom woont vlak bij de luchthaven.
Tom lives near the airport.
Tom woont vlak bij het oude brandweerstation.
Tom lives right by the old fire station.
Tom woont vlak naast ons.
Tom lives right next to us.
Tom worstelde heftig.
Tom struggled frantically.
Tom zal falen.
Tom will fail.
Tom zal het je uitleggen.
Tom will explain it to you.
Tom zal het zich herinneren.
Tom’ll remember.
Tom zal me dat nooit laten doen.
Tom will never let me do that.