Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - P

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (641) B (994) C (161) D (3476) E (1067) F (166) G (791) H (1912) I (1056) J (240) K (669) L (403) M (633) N (353) O (699) P (471) Q (2) R (336) S (973) T (958) U (166) V (1130) W (911) Y (88) Z (767)
Dutch Recording English Sort ascending Learn

“Piefpafpoef!” klonk het juist, en de beide wilde genten vielen dood in het riet neer, en het water werd bloedrood gekleurd.

“Piff! Paff!” it sounded, and the two wild gannets fell dead in the reeds, and the water turned blood red.

“Piefpafpoef!” klonk het weer, en nu vlogen er gehele scharen wilde ganzen uit het riet op.

“Piff! Paff!” it sounded again, and now whole flocks of wild geese were flying out of the reeds.

“Piep, piep!” zei het jong en kroop er uit.

“Piep, piep!” said the duckling and it crawled out.

pols

wrist

pieren

worms

personeelskader

workforce

put

well (water)

prullenbak

waste-paper basket

portefeuille

wallet

paraplu

umbrella

Probeer te kalmeren.

Try to calm down.

probeer

try

pens

tripe

probeerde

tried (simple past)

profiteerde

took advantage

Peuters tekenen graag met kleurtjes.

Toddlers like to draw with colors.

peuters

toddlers

pad

toad

piekeren

to worry

proberen

to try

praten

to talk

plaatsvinden

to take place

profiteren

to take advantage

pruttelen

to simmer

pakken uit met

to show off with

protesteren

to protest

paaldansen

to pole dance

plaatsen

to place

plassen

to pee

plakken

to paste

pakken

to pack

prutsen

to mess about

proberen

to intend

polsen

to check

pakken

to catch

poetsen

to brush