Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - P

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)
Dutch Recording English Sort descending Learn

Poets je schoenen vooraleer weg te gaan.

Shine your shoes before going out.

pronkt

shows off

pantoffel

slipper

pantoffels

slippers

pakje

small package

praat

speak

Praat luider.

Speak louder.

potvis

sperm whale

pikant

spicy

plof

splash

plons

splash

Plof! plof! ging het weer, zonder dat hij het beetpakte.

Splash! Splash! it went again, without him grabbing it.

Plof! daar sprong zij in het water.

Splash! there she jumped into the water.

Plof, plof! het riet boog zich naar alle kanten heen.

Splash, splash! the reed bent in every direction.

pracht

splendor

plekken

spots

plein

square (in a village, town, or city)

podium

stage

passen

strides

pees

string

ploetert

struggles

plotselinge

sudden

plots

suddenly

plotseling

suddenly (long form)

plotseling vlammen oplaaiden

suddenly flames flared up

Plotseling voelde ze zich zeer klein, waardeloos en ellendig.

Suddenly she felt tiny, worthless and miserable.

pak

suit (clothing)

pak

tackle (2nd person singular, first part)

praatte

talked

Proef eens.

Taste it.

ploegen

teams

pees

tendon

pezen

tendons

proef

test

proeven

tests

Prinsessen waren er genoeg; maar of het echte prinsessen waren, kon hij niet te weten komen.

There were enough princesses; but he could not find out if they were real princesses.