Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - O

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1001) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1071) J (244) K (672) L (406) M (642) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (978) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)
Dutch Sort descending Recording English Learn

op te slaan

to save (long form)

op te wekken

to generate

op twee gedachten hinken

to be in two minds

op twee na

third

op vakantie gaan

to go on holiday

op vier na

fifth

op voorhand

in advance

Op welk adres woon je?

What is your address?

Op welk adres woont u?

What is your address? (formal)

Op zaterdagavond gaat hij naar zijn favoriete kroeg.

On Saturday evening he goes to his favorite pub.

Op zekere avond, juist toen de zon in haar pracht onderging, kwam er een hele troep grote vogels uit het bos

One evening, just as the sun set amid radiant clouds, there came a large flock of beautiful birds out of the forest

Op zekeren avond kwam er een geducht onweer opzetten; het lichtte en donderde, de regen viel bij stroomen neer, het was een verschrikkelijk weer!

One evening a strong thunderstorm came; there was thunder and lighting, the rain was pouring down, it was terrible weather!

op zoek

looking

opa

grandfather (informal)

opbouwen

to build up

opdagen

to show up

opdat

so (conjunction)

opdeling

division

opdoen

to put on

opdracht

assignment

opdrachten

assignments

opdrachtgever

client

opduiken

to emerge

opeens

suddenly

open

open

Open je boek alsjeblieft.

Open your book please.

openbaar

public

openbaar plein

public square

openbare

public

openbare zedenschennis

public sex offense

opende

opened

opendoet

open

openen

to open

opengaan

to open

opening

opening

openstaande

outstanding; open