Ik kwam erachter dat Kate rijk was.
Ik kwam erachter dat ze een intelligente leerling was.
Ik ben erachter gekomen wie Toms vader is.
Ik heb het gebouw gevonden.
Ik vond de test lastig.
Ik vond dit restaurant toevallig.
Ik snap het.
Ik ga vrijwel iedere dag op Internet.
Ik heb gisteren een brief van Tom ontvangen.
Ik ben in elkaar geslagen.
Ik ben verdwaald in het bos.
Ik werd geschorst.
Ik kweek tomaten.
Ik heb goede leerkrachten gehad.
Ik droeg een spijkerbroek.
Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
Ik wist niet dat Mary jouw kleindochter was.
Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
Ik wist niet dat je zo goed kon koken.
ik moest
Ik haat scheikunde.
Ik haat dit.
Ik haat wiskunde.
ik heb
Ik heb een boek.
Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.
Ik heb een kat.
Ik moet hoesten.
Ik heb een hond.
Ik heb een onderkin.
Ik heb koorts.
Ik heb een paar puisten op mijn gezicht.
Ik heb een gulden.
Ik heb hoofdpijn.
Ik heb veel vrienden.