Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - I

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (648) B (999) C (163) D (3496) E (1076) F (169) G (798) H (1926) I (1065) J (241) K (673) L (406) M (642) N (355) O (706) P (471) Q (2) R (342) S (979) T (971) U (166) V (1136) W (916) Y (88) Z (773)
Dutch Recording English Sort ascending Learn

Ik ben nog in leven.

I’m still alive.

Ik ben misselijk.

I’m sick.

Ik ben verbijsterd.

I’m shocked.

Ik verkoop een nieuwe auto.

I’m selling a new car.

Ik ben bang voor tandartsen.

I’m scared of dentists.

Ik ben bang om alleen te zijn.

I’m scared of being alone.

Ik ben er vrij zeker van dat dit de paraplu van Tom is.

I’m pretty sure that this is Tom’s umbrella.

Ik geef je het bevel onmiddellijk te vertrekken.

I’m ordering you to leave immediately.

Ik ben niet verantwoordelijk voor deze fout.

I’m not the one responsible for this mistake.

Ik ben van niets bang.

I’m not scared of anything.

Ik betaal je niet om te staan kletsen.

I’m not paying you to stand and chat.

Ik ben niet geïnteresseerd.

I’m not interested.

Ik heb geen belangstelling voor de wetenschap.

I’m not interested in science.

Ik kom vandaag niet.

I’m not coming today.

Ik vermijd u niet.

I’m not avoiding you.

Ik ben geen separatist.

I’m not a separatist.

Ik ben trouwens Maria, en dit is Tom.

I’m Mary by the way and this is Tom.

Ik ben thee aan het zetten.

I’m making tea.

Ik ben verdwaald.

I’m lost.

Ik zoek een oude man.

I’m looking for an old man.

Ik zoek een warme, wollen rok.

I’m looking for a warm, woolen skirt.

Ik ben op zoek naar een kamer met twee bedden.

I’m looking for a room with two beds.

Ik ben eenzaam.

I’m lonely.

Ik ben gewoon zeer moe en loom de laatste tijd.

I’m just very tired and sleepy lately.

Ik ga even naar het toilet.

I’m just going to the toilet.

Ik ben gewoon benieuwd.

I’m just curious.

Ik ben gewond.

I’m injured.

Ik zit in mijn auto.

I’m in my car.

Ik ben verliefd op jou.

I’m in love with you.

Ik heb veel pijn.

I’m in a lot of pain.

Ik ben ziek.

I’m ill.

Ik ben gelukkig.

I’m happy.

Ik denk dat jij dit niet zelf hebt gekocht.

I’m guessing you didn’t buy this yourself.

Ik ben je dankbaar voor je hulp.

I’m grateful for your help.

Ik ga vandaag mijn haar wassen.

I’m going to wash my hair today.

Ik ga naar de winkel heen.

I’m going to the shop.