Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1001) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1071) J (244) K (672) L (406) M (642) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (978) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)
Dutch Recording English Learn

haasten
to hurry

helpen
to help

horen
to hear

hoofdpijn hebben
to have a headache

hebben
to have

hagelen
to hail

het magertjes hebben
to go through hard times

heropflakkeren
to flare up again

het huishouden doen
to do housework

haten
to detest

hoesten
to cough

halen
to bring; to fetch

het eens zijn met iemand
to agree with someone

het eens zijn met
to agree with

het eens zijn
to agree

heen
through (part 2)

Het is gevaarlijk om in deze rivier te zwemmen.
This river is dangerous to swim in.

Het water van het meer is schoon.
This lake’s water is clean.

Het is niet mijn paraplu.
This isn’t my umbrella.

Het is chantage.
This is blackmail.

Het werd nog erger.
Things got worse.

Het is het kunstgebit van mijn oma.
They’re my grandma’s dentures.

Hier zullen ze ons nooit vinden.
They’ll never find us here.

Het zijn zeker terechte vragen en bezorgdheden.
These are certainly valid questions and concerns.

heen
there

hun
them (indirect object)

hen
them

Hun mikpunt is winst.
Their target is profit.

hun straat was uitgestorven
their street was deserted

Hun zoon heeft autisme.
Their son has autism.

hun scherpe kleine vuistjes
their sharp little fists

hun straf
their punishment

hun huisdier
their pet

hun saaiste vak
their most boring subject

Hun poten gingen van zelf, en allen waren zij in het water; zelfs het lelijke, grauwe eendje zwom mee.
Their legs went by themselves, and they were all in the water; even the ugly, greyish duckling swam along.

hun dwaze plannen
their foolish plans