Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - G

1 (9) 2 (4) A (735) B (1149) C (203) D (4040) E (1522) F (204) G (933) H (2337) I (1357) J (289) K (779) L (467) M (731) N (412) O (823) P (530) Q (2) R (399) S (1120) T (1123) U (196) V (1303) W (1155) X (3) Y (88) Z (975)
Dutch Recording English Learn
grootouders
grandparents
grootste
biggest
grootste
largest
grootste liefde
biggest love
grootste maat
biggest size
grootvader
grandfather
grot
cave
grote
big (inflected form)
grote wolken stoom
big clouds of steam
grote, eeltige platvoeten
large, calloused flat feet
grotendeel
for the most part
groter
bigger
grotere
bigger (inflected form)
gruwelijk
gruesome
gruwelijke
gruesome (long form)
gruwelijkste
horrible
gsm
mobile phone
gul
generous
gulden
guilder
gulle
hearty
gulp
fly
gunning
award
gunningscriterium
assessment criterion
gunst
favour
gunstig
favourable
gunstiger
more favorable
Gustav
Gustav (boy's name)
Gustav was vanmorgen vroeg zo verstrooid dat hij per ongeluk twee verschillende sokken had aantrokken.
Gustav was so distracted early this morning that he accidentally put on two different socks.
gymnastiek
gymnastics
«Grootmoeder!» riep de kleine uit.
“Grandmother!” shouted the little one.
«Grootmoeder!» riep de kleine uit.
“Grandmother!” shouted the little one. (paragraph)
“Gebruik je poten nu!” vervolgde zij.
“Use your legs!” she continued.
“Goddank!” zei het eendje met een zucht; “ik ben zo lelijk, dat de hond mij zelfs niet wil bijten.”
“Thank God!” the duckling said with a sigh; “I’m so ugly that even the dog doesn’t want to bite me.”