Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)
Dutch Recording English Sort ascending Learn

“Eigenlijk is hij toch nog zo lelijk niet, als men hem maar eens goed bekijkt!”

“Actually, he is not that ugly, if you look closely at him!”

erf

yard

ergste

worst

erger

worse

ermee

with it

everzwijnen

wild boar

echtgenote

wife

Eender wie de taak op zich neemt, moet goed georganiseerd zijn.

Whoever takes on the task must be well-organized.

erg

very

eenheid

unity

eenheden

units

eenhoorn

unicorn

eronder

underneath

eenentwintig

twenty-one (21)

eerbetoon

tribute

een zin met de juiste interpunctie schrijven

to write a sentence with the correct punctuation

een examen afleggen

to take an exam

een wandeling maken

to take a walk

een douche nemen

to take a shower

een bad nemen

to take a bath

Engels studeren

to study English

een eigen zaak beginnen

to start your own business

een plan opstellen

to set up a plan

eerbiedigen

to respect

erkennen

to recognize; to acknowledge

een stoel aanschuiven

to pull up a chair

een beetje te beschilderen

to paint a little

Engels beheersen is moeilijk.

To master English is hard.

een planning beheren

to manage a schedule

een inspanningen doen

to make an effort

een afspraak maken

to make an appointment

een fout maken

to make a mistake

een beslissing nemen

to make a decision

een speld in de hooiberg zoeken

to look for a needle in a haystack

eruitzien

to look

een taal leren

to learn a language