Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (641) B (994) C (161) D (3476) E (1067) F (166) G (791) H (1912) I (1056) J (240) K (669) L (403) M (633) N (353) O (699) P (471) Q (2) R (336) S (973) T (958) U (166) V (1130) W (911) Y (88) Z (767)
Dutch Recording English Learn

De kwijl van de hond vlekte het tapijt.

The dog’s drool stained the carpet.

de la

the drawer

De la gaat niet open.

The drawer won't open.

De laan leidt rechtstreeks naar het kasteel op de heuvel.

The avenue leads directly to the castle on the hill.

de laatbloeier

the late bloomer; the late developer

De laatste grote tegenslag geschiedde in de nacht van de eerste februari 1953.

The last major setback happened on the night of the first February of 1953.

de laatste lettergreep

the last syllable

de laatste vakantiedag

the last day of vacation

de lade

the drawer

de lades

the drawers

De lading werd tegengehouden bij de douane.

The cargo was stopped at customs.

de lafaard

the coward

de lak

the varnish

de lakens

the bedsheets

de lamp

the lamp

de lanceringen

the launches

de landbouw

the agriculture

de landen

the countries

de landgenoot

the countryman

de lange vrouw

the tall woman

de laptop

the laptop

de laster

the slander

de lastigste vraag

the hardest question

de lat

the bar

de leeftijd

the age

de leerkracht

the teacher

De leerkracht liet de studenten een rekenmachine gebruiken op het examen.

The teacher lets students use a calculator on the exam.

de leerkrachten

the teachers; instructors

de leerling

the student

de leerlingen

the pupils

de leeuw

the lion

De leeuw is de koning van de jungle.

The lion is the king of the jungle.

de leeuweriken

the larks

De leeuweriken zongen.

The larks sang.

de leeuwin

the lioness

de lei

the slate