Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1127) C (201) D (3950) E (1472) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (390) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1102) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
De kapstok staat in de gang.
The coat rack is in the hallway.
de kar
the bandwagon
de kar
the cart
de kassa
the cash register
de kast
the closet
de kast
the locker
de kastjes
the lockers
de kat
the cat
De kat gaat naar buiten zodra de deur opengaat.
The cat goes outside as soon as the door opens.
De kat was dood.
The cat was dead.
de kater
the hangover
de kater
the tomcat
de kathedraal
the cathedral
de keien
the cobblestones
de keizer
the emperor
de keizersnede
the cesarean section
de kelder
the basement
de kennis
the acquaintance
de kennis
the knowledge
de kerel
the guy
de kerk
the church
de kerker
the dungeon
de kerkuil
the barn owl
de kermissen
the fairs
de kern
the core
de kers
the cherry
de kersen
the cherries
de kerst
the Christmas
De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger
The Christmas lights shone higher and higher
De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger: zij zag ze nu als sterren aan den hemel.
The Christmas lights shone higher and higher: she now saw them like stars in the sky.
De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger: zij zag ze nu als sterren aan den hemel; één daarvan viel naar beneden en vormde een lange, vurige streek.
The Christmas lights shone higher and higher: she now saw them like stars in the sky; one of them fell down and formed a bright streak of fire.
de kerstpudding
the Christmas pudding
de ketel
the cauldron
de keten
the chain
de ketting
the chain
de kettingzaag
the chainsaw