Dutch-English Dictionary - A

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (645) B (998) C (162) D (3482) E (1074) F (167) G (798) H (1925) I (1064) J (241) K (673) L (405) M (639) N (355) O (702) P (471) Q (2) R (341) S (979) T (969) U (166) V (1134) W (915) Y (88) Z (772)

Dutch	English Sort ascending	Learn
Altijd was er iets, dat niet geheel in de haak was.	There was always something that was a bit not quite right.	Learn
Aan de rand van het ravijn bloeien de mooiste bloemen.	The most beautiful flowers bloom at the edge of the ravine.	Learn
angstaanjagend	terrifying	Learn
aanbestedingen	tenders	Learn
aanlokkelijk	tempting	Learn
accijns	tax; duty	Learn
Aanslagbiljet inzake Onroerende Voorheffing	Tax bill in respect of Land Tax	Learn
aangenomen	taken on	Learn
aan	tackle (2nd person singular, second part)
allerliefst	sweetest	Learn
argwanend	suspiciously	Learn
argwaan	suspicion	Learn
afscheidsbrief	suicide note	Learn
abonnementen	subscriptions	Learn
abonnement	subscription	Learn
af	stroke off (part 2)
afgestreken	stroke	Learn
afstrijken	strike against	Learn
aardbeientaart	strawberry tart	Learn
aardbeienjam	strawberry jam	Learn
aardbeienijs	strawberry ice cream	Learn
aardbei	strawberry	Learn
aardbeien met slagroom	strawberries and cream	Learn
aardbeien	strawberries	Learn
aangewakkerd	stoked up	Learn
aandelen	stocks	Learn
af	stay off (part 2)
aanstaarde	stared	Learn
Achteruit, alsjeblieft.	Stand back, please.	Learn
aan het woord	speaking	Learn
als een leien dakje	smoothly	Learn
aan het roken	smoking	Learn
achterkamertje	small back room	Learn
aan het slapen	sleeping	Learn
achtenzestig	sixty-eight (68)	Learn
aan het winkelen	shopping (long form)	Learn