Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - I

0 (2) 1 (14) 2 (7) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2024) B (727) C (1218) D (844) E (534) F (725) G (434) H (1113) I (1963) J (123) K (81) L (511) M (731) N (374) O (436) P (876) Q (33) R (524) S (1827) T (7065) U (159) V (128) W (1193) X (4) Y (377) Z (20)
English Dutch Recording Learn
I arrive Ik kom aan
I arrived last. Ik kwam als laatste aan.
I asked for my money back. Ik vroeg mijn geld terug.
I asked her ik vroeg haar
I ate some cheese. Ik at wat kaas.
I became a director. Ik werd regisseur.
I became a member of the club ten years ago. Ik ben tien jaar geleden lid van de club geworden.
I beg your pardon? Nog een keer alstublieft.
I beg your pardon? Wat zegt u?
I believe in this method of teaching. Ik geloof in deze leermethode.
I bet ik wed
I bet he’s bragging right now ik wed dat hij op dit moment zit op te scheppen
I bet you know French. Ik wed dat je Frans kent.
I bought a computer. Ik kocht een computer.
I bought a new mobile phone. Ik heb een nieuwe mobiele telefoon gekocht.
I bought a set of plates. Ik heb een stel borden gekocht.
I bought this book three days ago. Ik kocht dit boek drie dagen geleden.
I bought Tom a hot dog. Ik heb een hot dog voor Tom gekocht.
I bring ik breng
I brush ik poets
I called him. Ik belde hem.
I can come with you. Ik kan met je mee.
I can do that. Dat kan ik.
I can do this alone. Ik kan dit alleen.
I can help you. Ik kan je helpen.
I can only go by that which was relayed to me. Ik kan alleen maar afgaan op hetgeen dat mij werd verteld.
I can recommend a good hotel. Ik kan een goed hotel aanbevelen.
I can recommend a good lawyer. Ik kan een goede advocaat aanbevelen.
I can recommend this book to you. Ik kan je dit boek aanbevelen.
I can recommend this restaurant. Ik kan dit restaurant aanbevelen.
I can reserve two seats for Lille. Ik kan twee plaatsen reserveren voor Lille.
I can smell flowers. Ik kan bloemen ruiken.
I can solve that problem in an instant. Ik kan dat probleem in een handomdraai verhelpen.
I can speak Thai. Ik kan Thais spreken.
I can switch. Ik kan schakelen.
I cannot distinguish a frog from a toad. Ik kan een kikker niet van een pad onderscheiden.