Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (693) C (1165) D (812) E (500) F (654) G (400) H (994) I (1698) J (119) K (75) L (477) M (672) N (342) O (376) P (844) Q (32) R (508) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
are (2nd person singular, inverted form) ben
are (plural) zijn
are approaching naderen
are changing veranderen
are cheating bedriegt
are devouring verslinden
Are dragons real? Zijn draken echt?
are going (plural) gaan
Are her parents divorced? Zijn haar ouders gescheiden?
are hit hard zijn zwaar getroffen
are learning leren
are rising stijgen
are speaking (plural) spreken
Are starfish edible? Zijn zeesterren eetbaar?
Are there any rooms available? Zijn er kamers beschikbaar?
Are there any tourists here this evening, by any chance? Zijn er hier vanavond toevallig toeristen?
Are there any vegetarian restaurants here? Zijn er vegetarische restaurants in de buurt?
Are these edible? Zijn deze eetbaar?
Are they hiding something? Verbergen zij iets?
Are they still here? Zijn ze er nog?
Are things going well? Gaan de zaken goed?
Are voting machines safe? Zijn stemcomputers veilig?
Are wasps poisonous? Zijn wespen giftig?
Are we idiots? Zijn we idioten?
are wispering (plural) fluisteren
Are you a carpenter? Ben je timmerman?
Are you a doctor, by any chance? Bent u toevallig arts?
Are you a student here? Ben je hier student?
Are you allergic to any medication? Bent u allergisch voor bepaalde geneesmiddelen?
Are you allergic to this medicine? Bent u allergisch voor dit geneesmiddel?
Are you an optimist or a pessimist? Ben jij een optimist of een pessimist?
Are you avoiding me? Ontwijk je me?
Are you busy? Heb je het druk?
Are you checking the result? Polsen jullie het resultaat?
Are you coming with me? Ga je met mij mee?
Are you coming with us? Ga je met ons mee?