Dutch-English Dictionary - W

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)

Dutch Sort descending	English	Learn
Werkt de machine nog?	Does the machine still work?	Learn
werktuig	tool	Learn
werktuigen	tools	Learn
werktuiglijk	mechanical	Learn
werktuiglijk: als een werktuig, dus automatisch, zonder nadenken, als een reflex, als vanzelf maar daardoor wel voorspelbaar en betrouwbaar	mechanical: like a tool, so automatically, without thinking, like a reflex, as a matter of course but therefore predictable and reliable	Learn
werkveld	field of work	Learn
werkwoord	verb	Learn
werkwoorden	verbs	Learn
werkzaamheden	work activities	Learn
werving	recruitment	Learn
wervingspraktijken	recruitment practices	Learn
wespen	wasps	Learn
westelijke	western	Learn
westen	west	Learn
wet	law	Learn
weten	to know (a fact)	Learn
Weten hoe je werkwoorden moet vervoegen is een absolute noodzaak.	Knowing how to conjugate verbs is an absolute necessity.	Learn
Weten je ouders waar je bent?	Do your parents know where you are?	Learn
wetenschap	science	Learn
wetenschappen	sciences	Learn
wetenschapper	scientist	Learn
wetgeving	legislation	Learn
wetsgeneesheer	legal practitioner	Learn
wettelijk	legal	Learn
wettelijke	legal	Learn
wetten	laws	Learn
wezen	essence	Learn
wezenlijke	essence	Learn
wezens	creatures	Learn
wezentje	little creature	Learn
wie	who	Learn
Wie ben ik om dat te zeggen?	Who am I to say that?	Learn
Wie ben je?	Who are you?	Learn
Wie bestelde deze pizza?	Who ordered this pizza?	Learn
wie dan ook	anyone	Learn
Wie eerst komt, eerst maalt.	First come, first served.	Learn