Wij zitten nooit vooraan.
We moeten nu een omheining rond onze bubbel zetten.
We hebben het vaak over het weer.
We moeten maar één ding meer doen.
wij liepen
wij betreuren
We zaten in doodse stilte.
We hebben overal gezocht.
We verkopen vers vlees.
We moeten elkaar aanmoedigen om onze doelen te bereiken.
We moeten Tom nog een kans geven.
We maken soms fouten.
We zijn naar de politiek gestapt met een vuistdik dossier.
We begrijpen nog steeds de dagelijkse realiteit niet van mensen met een beperking.
wij studeren
Wij willen dan ook zo snel mogelijk aan tafel om een sterke coalitie te smeden.
Wij begrijpen waarom.
we hanteren
We willen gerechtigheid.
Wij willen de slaapkamer renoveren.
wij keken
wij gingen
We gingen samen winkelen.
We gingen naar het park om te honkballen.
wij waren
We wisten wat er gaande was.
We zouden een oude dame gaan bezoeken.
We waren verliefd.
We waren alleen maar eerlijk.
We waren zo opgewonden dat we niet stil konden zitten.
wij halen je hutkoffer
We hebben morgen een wiskunde toets.
We zullen niet falen.
we zullen die heroveren
We willen de aandacht vestigen op het feit dat er nog geen definitieve gegevens zijn.
We zullen erachter komen.