Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (645) B (998) C (162) D (3482) E (1074) F (167) G (798) H (1925) I (1064) J (241) K (673) L (405) M (639) N (355) O (702) P (471) Q (2) R (341) S (979) T (969) U (166) V (1134) W (915) Y (88) Z (772)
Dutch Recording English Sort descending Learn

We aten appels.

We ate apples.

We aten sandwichen als ontbijt.

We ate sandwiches for breakfast.

Wij bouwen huizen.

We build houses.

We kunnen allen bij zijn ervaringen baat hebben.

We can all benefit from his experience.

We kunnen veranderen.

We can change.

We kunnen later gaan winkelen.

We can go shopping later.

We kunnen veel sterren zien deze nacht.

We can see many stars tonight.

We kunnen niet weer falen.

We can't fail again.

We kunnen Tom niet vinden.

We can’t find Tom.

We mogen hem niet kwijtraken.

We can’t lose him.

We erkennen je recht op dit eigendom.

We concede your right to this property.

We deden alles samen.

We did everything together.

We hebben niets verkeerd gedaan.

We didn’t do anything wrong.

We hebben niets gevonden om te eten.

We didn’t find anything to eat.

wij schonken daar toen niet de juiste aandacht aan

we didn’t give it the proper attention then

wij wisten niet

we didn’t know

We wisten niet welke bus we moesten nemen.

We didn’t know which bus to take.

we niet alle eigenschappen van het virus kennen

we do not know all the characteristics of the virus

We ontmoeten niemand toevallig.

We don't meet anyone by chance.

We hebben geen tijd om te discussiëren.

We don’t have time to argue.

We weten niets over Istanboel.

We don’t know anything about Istanbul.

We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.

We don’t need any more problems.

Wij vertrouwen geen vreemdelingen.

We don’t trust strangers.

We eten veel pasta.

We eat a lot of pasta.

We hebben zelfs kleurentelevisie.

We even have colour television.

We verwachten een toezegging.

We expect a commitment.

We voelen ons hier erg veilig.

We feel very safe here.

We vielen in slaap.

We fell asleep.

We repareren allerlei soorten klokken hier.

We fix all kinds of clocks here.

We vonden een schildpad in de tuin.

We found a turtle in the garden.

We vonden allerlei interessante dingen.

We found all sorts of interesting things.

We raakten verdwaald op straat.

We got lost in the streets.

We zaten toevallig in dezelfde trein.

We happened to be on the same train.

We stapten toevallig op dezelfde bus.

We happened to get on the same bus.

We zien hem hier amper.

We hardly see him around here.

wij hebben

we have