We aten appels.
We aten sandwichen als ontbijt.
Wij bouwen huizen.
We kunnen allen bij zijn ervaringen baat hebben.
We kunnen veranderen.
We kunnen later gaan winkelen.
We kunnen veel sterren zien deze nacht.
We kunnen niet weer falen.
We kunnen Tom niet vinden.
We mogen hem niet kwijtraken.
We erkennen je recht op dit eigendom.
We deden alles samen.
We hebben niets verkeerd gedaan.
We hebben niets gevonden om te eten.
wij schonken daar toen niet de juiste aandacht aan
wij wisten niet
We wisten niet welke bus we moesten nemen.
we niet alle eigenschappen van het virus kennen
We ontmoeten niemand toevallig.
We hebben geen tijd om te discussiëren.
We weten niets over Istanboel.
We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.
Wij vertrouwen geen vreemdelingen.
We eten veel pasta.
We hebben zelfs kleurentelevisie.
We verwachten een toezegging.
We voelen ons hier erg veilig.
We vielen in slaap.
We repareren allerlei soorten klokken hier.
We vonden een schildpad in de tuin.
We vonden allerlei interessante dingen.
We raakten verdwaald op straat.
We zaten toevallig in dezelfde trein.
We stapten toevallig op dezelfde bus.
We zien hem hier amper.
wij hebben