Dutch-English Dictionary - W

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (639) B (990) C (160) D (3459) E (1055) F (166) G (788) H (1903) I (1048) J (240) K (664) L (403) M (632) N (353) O (696) P (469) Q (2) R (336) S (971) T (949) U (165) V (1127) W (907) Y (88) Z (762)

Dutch	English Sort descending	Learn
wasmand	laundry basket	Learn
wasruimte	laundry room	Learn
wet	law	Learn
wetten	laws	Learn
weggaat	leave (verb)	Learn
wettelijk	legal	Learn
wettelijke	legal	Learn
wetsgeneesheer	legal practitioner	Learn
wetgeving	legislation	Learn
We schetsen even een concreet geval.	Let us briefly outline a concrete case.	Learn
weinig mededogen	little compassion	Learn
wezentje	little creature	Learn
weinig hoop voor duikboot	little hope for submarine	Learn
woon	live (1st person singular)	Learn
woont	live; lives (2nd and 3rd person singular)	Learn
woonde	lived	Learn
woonden	lived (plural)	Learn
woonkamer	living room	Learn
wijze	manner	Learn
wedstrijd	match; contest	Learn
Wiskunde is voor haar een peulenschil.	Math is a piece of cake for her.	Learn
Wiskunde is leuk.	Math is fun.	Learn
Wiskunde is moeilijk.	Math is hard.	Learn
Wiskunde is mijn lievelingsvak.	Mathematics is my favorite subject.	Learn
Wiskunde is niet louter formules uit het hoofd leren.	Mathematics is not just the memorization of formulas.	Learn
wiskunde	maths	Learn
wei	meadow	Learn
weiland	meadow	Learn
weide	meadow	Learn
weidevogelkuikens	meadow bird chicks	Learn
weidevogels	meadow birds	Learn
werktuiglijk	mechanical	Learn
werktuiglijk: als een werktuig, dus automatisch, zonder nadenken, als een reflex, als vanzelf maar daardoor wel voorspelbaar en betrouwbaar	mechanical: like a tool, so automatically, without thinking, like a reflex, as a matter of course but therefore predictable and reliable	Learn
wilsbekwaam	mentally competent	Learn
wangedrag	misconduct	Learn
Wangedrag kan ernstige consequenties hebben.	Misconduct can have serious consequences.	Learn