Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - T

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (643) B (998) C (162) D (3482) E (1069) F (167) G (795) H (1916) I (1062) J (241) K (671) L (405) M (637) N (354) O (700) P (471) Q (2) R (340) S (976) T (969) U (166) V (1132) W (915) Y (88) Z (768)
Dutch Recording English Learn

te verduidelijken
to clarify (long form)

te vereenvoudigen
to simplify (long form)

te vereffenen
to settle (long form)

te vergroten
to increase (long form)

te verhinderen
to obstruct (long form)

te verkopen
to sell (long form)

te verlagen
to lower (long form)

te verleiden
to seduce (long form)

te verlengen
to extend (long form)

te vermoorden
to murder (long form)

te veroordelen
to condemn (long form)

te verslepen
to drag (long form)

te verspreiden
to spread (long form)

te versterken
to strengthen (long form)

te vertellen
to tell (long form)

te vertoeven
te stay (long form)

te vertrekken
to leave (long form)

te verwaarlozen
to neglect (long form)

te verwarren
to confuse (long form)

te verwijderen
to remove (long form)

te verzinnen
to invent (long form)

te verzoenen
to reconcile (long form)

te vinden
to find (long form)

te viseren
to aim at (long form)

te vitten
to complain (long form)

te voeden
to feed (long form)

te voeren
to carry (long form)

te voet
on foot

te voorkomen
to prevent (long form)

te voorschijn
to emerge (long form)

te voorzien
to foresee (long form)

te vragen
to ask (long form)

te wandelen
to walk (long form)

te werken
to work (long form)

te weten
to know (a fact, long form)

te willen
to want (long form)