Tom werd aangevallen door een leeuw.
Tom kreeg die taak toegewezen.
Tom kon ons helpen vandaag.
Tom wil de boerderij verkopen.
Tom wil een pony kopen voor zijn zoon.
Tom wil wraak.
Tom wilde naar huis komen.
Tom kwam de hal in waggelen.
Tom is over een wortel gestruikeld.
Tom heeft me bedrogen.
Tom heeft zelfmoord gepleegd.
Tom zei dat ik hier moest wachten.
Tom zei me dat ik mijn tijd aan het verspillen was.
Tom dacht dat het pijn zou doen.
Tom vindt je leuk.
Tom sprak.
Tom worstelde heftig.
Tom is nog steeds niet bij bewustzijn.
Tom begon te eten.
Tom bracht de nacht door in het woud.
Tom zet zijn klanten soms af.
Tom snurkt behoorlijk hard.
Tom niesde heftig.
Tom snoept de hele dag.
Tom rookte minstens twee pakjes sigaretten.
Tom douchte en schoor zich.
Tom kwam met lege handen opdagen.
Tom arriveerde dronken op het feest.
Tom had Maria moeten beschermen.
Tom ziet er jong uit.
Tom lijkt te verdrinken.
Tom leek te willen dat ik zou falen.
Tom zegt dat Mary dronken is.
Tom zegt dat hij niets kan horen.
Tom zat naast me.
Tom zei dat de bewering niet klopte.