Dutch-English Dictionary - O

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (641) B (994) C (161) D (3476) E (1067) F (166) G (791) H (1912) I (1056) J (240) K (669) L (403) M (633) N (353) O (699) P (471) Q (2) R (336) S (973) T (958) U (166) V (1130) W (911) Y (88) Z (767)

Dutch	English Sort descending	Learn
Onze familie heeft de uitbating van dit restaurant overgenomen.	Our family has taken over the operation of this restaurant.	Learn
Onze opdracht is niet eenvoudig	our job is not easy	Learn
onze taak	our task	Learn
ouderwets	out of style	Learn
outfit	outfit	Learn
openstaande	outstanding; open	Learn
oven	oven	Learn
omver	over	Learn
over	over; about	Learn
overjas	overcoat	Learn
overmoedig	overconfident	Learn
overbevolkte	overcrowded	Learn
overbevolking	overcrowding	Learn
overdreven	overdone	Learn
overgelukkig	overjoyed	Learn
overlappingen	overlaps	Learn
overschrijdend	overstepping	Learn
overaanbod	oversupply	Learn
overzicht	overview	Learn
os	ox	Learn
ossen	oxen	Learn
O’Leary	O’Leary
O’Leary hoopt op jaarbasis 1,5 miljoen passagiers te vervoeren via de nationale luchthaven.	O’Leary hopes annually to transport 1.5 million passengers through the national airport.	Learn
ouderschapsverlof	parental leave	Learn
ouderschap	parenting	Learn
ouders	parents	Learn
Ouders moeten voor thuisonderwijs voor hun kinderen kunnen kiezen, in ieder land.	Parents should be able to choose home education for their children in every country.	Learn
onderdeel	part	Learn
opvarenden	passengers	Learn
overal mensen in het geheim bijeenkwamen	people everywhere secretly met	Learn
opgeraapt	picked up	Learn
omgeploegde	plowed	Learn
overwegend	predominantly	Learn
opgesteld	prepared; drawn up (past participle)	Learn
overbevolking in de gevangenissen	prison overcrowding	Learn
optocht	procession	Learn