Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - I

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)
Dutch Recording English Sort descending Learn

Ik denk niet dat het een goede investering is.

I don’t think that’s a good investment.

Ik denk dat Tom geen flauw benul heeft van waar Mary nu is.

I don’t think Tom has any idea where Mary is now.

Ik denk niet dat Tom ooit iets zoals dat zou zeggen.

I don’t think Tom would ever say something like that.

Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.

I don’t think your mother likes him.

Ik begrijp deze nieuwe regels niet.

I don’t understand these new rules.

Ik begrijp je niet.

I don’t understand you.

Ik begrijp het niet.

I don’t understand.

Ik wil het niet.

I don’t want it.

Ik wil niet alleen blijven met Tom.

I don’t want to be alone with Tom.

Ik wil niet gedwongen worden om mijn webcam aan te zetten.

I don’t want to be forced to turn on my webcam.

Ik wil niet blijven aandringen.

I don’t want to continue pressing the issue.

Ik wil geen voorbarige conclusies trekken.

I don’t want to jump to any conclusions.

Ik wil mijn klanten niet verliezen.

I don’t want to lose my customers.

ik wil jullie niet beledigen

I don’t want to offend you

Ik wil niet van mij zelf spreken.

I don’t want to speak about myself.

Ik wil er niet meer over praten.

I don’t want to talk about it anymore.

Ik draag geen das.

I don’t wear a tie.

ik drink

I drink

Ik drink veel wijn.

I drink a lot of wine.

Ik drink te veel koffie.

I drink too much coffee.

Ik rij snel.

I drive fast.

Ik eet veel varken.

I eat a lot of pork.

Ik eet veel kalkoen.

I eat a lot of turkey.

Ik werk zelfs op zondag.

I even work on Sundays.

Ik heb haar opgewonden.

I excited her.

Ik verwachtte slechter.

I expected worse.

Ik gespte mijn riem vast.

I fastened my belt.

Ik vrees vergelding.

I fear retaliation.

Ik ben duizelig.

I feel dizzy.

Ik voel me schuldig hiervoor.

I feel guilty about it.

Ik viel in slaap terwijl ik tv keek.

I fell asleep while I was watching TV.

Ik voelde me bedrogen.

I felt cheated.

Ik voelde me naar de afgrond getrokken.

I felt myself being pulled towards the abyss.

Ik voelde me echt ellendig.

I felt really miserable.

Ik voelde me veilig wanneer hij bij me was.

I felt safe when he was with me.

Ik vind dit probleem gemakkelijker dan ik aanvankelijk dacht.

I find this problem easier than I originally thought.