Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (2) 1 (19) 2 (10) A (782) B (1193) C (214) D (4218) E (1689) F (214) G (978) H (2498) I (1511) J (314) K (811) L (490) M (795) N (436) O (878) P (548) Q (2) R (429) S (1177) T (1161) U (213) V (1370) W (1265) X (3) Y (88) Z (1054)
Dutch Recording English Learn
de sport
the sport
de sporter
the athlete
De sporter houdt vast aan zijn eerste verklaring, dat hij Steenkamp verkeerdelijk aanzag voor een inbreker.
The athlete sticks to his first statement, that he mistakenly mistook Steenkamp for a burglar.
de sporthal
the sports hall
de sportschool
the gym
de spraak
the speech
de spreiding
the dispersal
de spreiding
the spread
De spreiding kan ook gunstig zijn voor de fileproblematiek.
The spreading out can also be beneficial to the traffic congestion.
de spreuk
the saying
de spruit
the sprout
De spullen werden netjes en opgeruimd aangetroffen.
The items were found neat and tidy.
de spurter
the sprinter
de staart
the tail
de staat
the state
de staatsburger
the citizen
De staatsgreep mislukte.
The coup failed.
De staatsgreep was succesvol.
The coup was successful.
de stad
the town
de stad
the city
De stad heeft een roemruchte geschiedenis.
The city has an illustrious history.
De stad is vuil.
The city is dirty.
de staf
the staff
de stagiair
the intern
de stalen
the samples
de stapels
the piles
de staten
the states
De statistische analyse onthulde enkele interessante afwijkingen in de resultaten.
The statistical analysis revealed some interesting deviations in the results.
de steden
the cities
de steekpartij
the stabbing
de steen
the stone
de steenkool
the coal
de steenkoolcentrales
the coal-fired power stations
de stelling
the scaffolding
de stem
the voice
de stem
the vote