Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)
Dutch Recording English Sort descending Learn

de knoop

the button

de naamregel

the byline

de kool

the cabbage

de kooi

the cage

de koek

the cake

de taart

the cake

de koeken

the cakes; biscuits

de rekenmachine

the calculator

de kalender

the calendar

de roeping

the calling

de camera

the camera

de campagne

the campaign

de gracht

the canal

de grachten

the canals

De kanarie zingt vrolijk in zijn kooi.

The canary sings cheerfully in its cage.

de kanker

the cancer

de kandidaat

the candidate

de kandidaten

the candidates

de kaars

the candle

de pet

the cap

de vermogens

the capabilities

de hoofdstad

the capital

De hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk is Londen.

The capital of the United Kingdom is London.

de paprika

the capsicum; the bell pepper

de aanvoerder

the captain

De kapitein deelde de buit eerlijk.

The captain shared the plunder fairly.

de auto

the car

De wagen kwam zijlings op de tramsporen terecht.

The car ended up sideways on the tram tracks.

De auto stopte vlak voor hen.

The car stopped right in front of them.

De auto stond in brand.

The car was on fire.

de kaart

the card

De loopbaan van een arts vergt toewijding.

The career of a doctor requires dedication.

de zorgen

the cares

de verzorging

the caretaking

De lading werd tegengehouden bij de douane.

The cargo was stopped at customs.

de timmerman

the carpenter